...Vroeg in de ochtend schrik ik wakker. M’n baby huilt! Tot ik me realiseer dat dit in de kamer naast ons is. Daar word zojuist een kindje geboren. Ik lig er wakker van. Weet niet hoe ik me moet voelen...
Dag 2.
Die dag crossen we op en neer tussen beide afdelingen. Op en neer tussen eetmomenten, controles, verzorgingsmomenten van ons zoontje, pijnstilling, gesprekken met de kinderarts… Ik in een rolstoel, m’n vriend duwt. Ik zet m’n eigen pijn aan de kant. Zolang de pijnstilling iedere zoveel uur blijft komen hou ik het vol. Ik wil zoveel mogelijk bij ons zoontje zijn. Het kolven word opgestart. Minimaal 8 maal op een dag. De verpleging doet moeilijk over m’n medicatie voorschriften. Ze willen me geen sterke pijnstilling meer geven en ook de voorgeschreven movicolon vinden ze niet noodzakelijk. Ik blijf aandringen en krijg ‘m toch. De toestand van mijn zoontje verslechterd. Naast de CPAP op maximale stand worden er nu ook extra zuurstof stoten toegevoegd. Intuberen en medicatie blijft vooralsnog niet nodig. We houden hoop.
Dag 3.
Die ochtend komt mijn schoonzus op bezoek. Ze is onder de indruk van de NICU. Ik blijf achter op de afdeling, want er mogen maar 2 bezoekers gelijktijdig de afdeling op. Ze komt voornamelijk om mijn vriend op te halen en naar huis te brengen. Hij gaat de auto ophalen, thuis kleding en spullen halen en aangifte van de geboorte doen. Niemand had ons laten weten dat dat laatste in onze situatie niet binnen twee dagen hoeft. Voordat m’n vriend vertrekt brengt hij me naar de kinderafdeling. Ik probeer daar te kolven, maar ik heb nog steeds maar enkele druppels melk. De verpleging komt me daar weer ophalen voor m’n controle, medicatie en lunch op de kraamafdeling. Daar aangekomen krijg ik te horen dat de gynaecoloog me graag wil spreken, ze zou snel komen. Fijn, want ik wil graag zo snel mogelijk terug naar de NICU en heb daar een afspraak met de kinderarts. Maar het duurt en het duurt. Ik vraag wanneer ze komt. Er is een spoedbevalling tussendoor gekomen, kan gebeuren. De kinderarts komt naar mij en informeert me over de toestand van m’n zoontje. De extra zuurstof stoten lijken zijn werk te doen, maar ze gaan nog niet afbouwen. Hij heeft IRDS. Alle resultaten van de bloedonderzoeken zijn inmiddels binnen en er zijn geen bijzonderheden gevonden. Hij heeft geen infectie, dus de preventieve antibiotica word stopgezet. Er zijn ook geen signalen dat hij te weinig vruchtwater had. Ze is positief.
Ondertussen komt de verpleegster weer. Ze vraagt me hoe ik me voel. Ik geef aan dat ik zo’n pijn heb aan m’n knie en er amper op kan staan. Ze meet ook m’n bloeddruk, die is te hoog. Ik moet aan een apparaat dat ’n half uur lang blijft meten. Ze verteld me dat de gynaecoloog me graag wil ontslaan. Er is plek nodig op de afdeling en ik ben een gezonde kraamvrouw. Ze vraagt of ik al nagedacht heb waar we dan gaan verblijven. Pardon? Gezond? Ik kan amper op m’n benen staan. Ze verteld me over het Ronald McDonald huis en wil wel even in mijn naam bellen of er plek is. Gelukkig is er plek, maar dan moeten we er uiterlijk om 19:30 uur kunnen zijn anders word onze plek vergeven. Ik bel m’n vriend en zeg hem zo snel mogelijk weer terug te keren. Ondertussen ga ik onze spullen inpakken, voor zover het me lukt om te staan. Eindelijk komt de gynaecoloog. Maar dat is tegen die tijd mosterd na de maaltijd. Ik weet al wat ze komt zeggen. We moeten gaan. Oprotten. Plek maken. Vertrekken. Uiteraard zegt ze dat niet in die woorden. Maar daar komt het wel op neer. Ze controleert even snel m’n knie, maar constateert dat er niets aan de hand is met m’n knie of enkelbanden. Waarschijnlijk gewoon overbelast. Ze vertrekt en m’n vriend is nog steeds niet terug. Ik breek en begin te huilen. Dit is teveel. Waarom mogen we hier niet even tot rust komen.
Om 17:00 uur is mijn vriend eindelijk terug. Ze kwamen zo net mijn warm eten brengen en er wordt ons gezegd dit maar even rustig op te eten. We hebben tenslotte nog alle tijd. Nu ineens wel. Ik begrijp er niets meer van, maar het eten staat er nu dus laten we het maar op eten. Vervolgens vertrekken we. Ik in de rolstoel, met een bigshopper vol met spullen op m’n schoot. M’n vriend duwt gelijktijdig mijn rolstoel en onze koffer. De verpleegster loopt met ons mee en wijst ons de weg. Ze zwaait ons uit alsof we gezellig op visite zijn geweest. Het enige wat ik nog kan denken is dat ik m’n zoontje vandaag maar ’n half uur heb gezien. Ik draag m’n vriend op zo snel als we kunnen naar het Ronald McDonald huis te gaan, onze spullen daar neer te zetten en weer terug te gaan naar de NICU.
reacties (0)