“Wacht hier maar even,” zegt de blonde vrouw in de witte jas. Haar toon is zacht en haar ogen vol medeleven. “Ik ga de dokter zoeken”.Met het laatste beetje kracht in mijn lijf werk ik mijn loodzware ledematen vande onderzoekstafel af en wankel naar het stapeltje kleren dat van mij moet zijn.De waas voor mijn ogen maakt dat ik mijn ondergoed achterstevoren aantrek, maar merken doe ik het niet. Ik werp een blik op mijn lief en zie hem staan, vol ongeloof en aan de grond genageld. Hij spreidt zijn armen en ik zweef naar hem toe. We zeggen niets, houden elkaar alleen heel stevig vast. Er zijn geen tranen, de schok is gewoon te groot.
Er moeten dingen geregeld en we kunnen meteen terecht bij de gynaecoloog. Gelaten beantwoorden we de vragen die hij ons stelt over erfelijkheid, ziekten, afwijkingen en eventuele onderzoeken en in ruil daarvoor tovert de beste man een serie statistieken, tabellen, losse cijfers en kansberekeningen tevoorschijn. De vele getallen vullen de kleine ruimte en weerkaatsen tegen de kale wanden, maar ze zeggen ons niets. We beginnen er al bijna aan te wennen dat we telkens nét tot die kleine, ongelukkige minderheid behoren. Er wordt een doos tissues mijn kant op geschoven en automatisch pak ik er een paar. Fysiek ben ik aanwezig en ik zorg ervoor dat ik op de juiste momenten op de arts reageer, maar mijn bewustzijn heeft de echokamer nooit verlaten en staart nog altijd naar het beeld van ons levenloze kindje – het heel kleine kindje dat zes dagen daarvoor nog een prachtig hartje liet zien. Hoe kán dit?!
Wanneer de dokter met klem de verwachting uitspreekt dat wij ooit een gezond kindje op de wereld gaan zetten, kom ik langzaam weer een beetje terug in mijn lichaam. Hij zegt daar niet aan te twijfelen, hoe verontrustend deze tweede miskraam in vier maanden tijd ook lijkt. Dit wil ik horen, dit wil ik ontzettend graag geloven. Deze hoopvolle gedachte wil ik mee naar huis nemen, en we beëindigen het gesprek. Morgen gaan we terug om te besluiten wat we nu verder gaan doen – maar eerst moeten we naar buiten. De zon in. Het is een prachtige lentedag – het contrast met dit zwarte nieuws had niet groter kunnen zijn.
Op weg naar huis probeer ik mezelf wanhopig op te beuren. Ik wil altijd iets positiefs halen uit een nare gebeurtenis en dit moment vormt geen uitzondering. Ik bedenk dat ik nu tenminste het houtwerk in ons nieuwe huis kan schilderen. Weer intensief kan sporten. Zonder toxoplasmosegevaar in mijn nieuwe tuin mag werken. Sushi eten en veel koffie drinken. Lang in een heet bad kan zitten en de sauna bezoeken. Ik probeer te visualiseren hoe ik straks een fles wijn ontkurk en hoe ik het glas naar mijn lippen breng. Hoe de geur mijn neus vult en… Opeens voel ik weerzin. IK WIL DIT HELEMAAL NIET! Niets van dit alles! Het is zó onzinnig! Zó gemeen en oneerlijk! En voor het eerst vandaag durf ik te voelen hoe ongelofelijk veel pijn dit doet.
reacties (0)