Veel ouders worden gedreven door een natuurlijke reflex: je ziet je kind worstelen, aarzelen of bijna omvallen en je handen schieten automatisch naar voren om hem te helpen. Begrijpelijk, vindt kinderfysiotherapeut Steffie Schoenmakers, maar soms werkt die helpende hand juist averechts.
“Ouders willen hun kindjes graag helpen, maar voor de motorische ontwikkeling werkt het vaak beter om juist wat minder te doen.” Wat betekent dat precies? Waarom is ‘minder helpen’ soms de beste manier om te ondersteunen? En wanneer moet je wél ingrijpen?
Zelf proberen is de motor van groei en ontwikkeling
Volgens Steffie Schoenmakers draait motorische ontwikkeling om één ding: ervaring opdoen. En dat betekent oefenen, oefenen en oefenen. “Kinderen leren bewegen door zelf te proberen: rollen, klauteren, vallen en opnieuw beginnen.” Dat oefenen is geen lineair proces, maar een eindeloze cyclus van proberen, mislukken, aanpassen en opnieuw proberen. Precies die cyclus zorgt voor:
Spierkracht: doordat kinderen zelf actief bewegen en stabiliseren
Balans: door te corrigeren wanneer ze wiebelen
Ruimtelijk inzicht: leren inschatten hoe ver, hoog of snel iets is
Probleemoplossend vermogen: elke mislukte poging dwingt tot nieuwe strategieën
Zelfvertrouwen: succeservaringen tellen extra wanneer ze zélf zijn bereikt
Wanneer ouders te snel of te vaak ingrijpen, raakt deze leerroute onderbroken. “Als je als ouders te snel wil helpen of bewegingen overneemt, krijgt een kind minder kans om oplossingen te bedenken en eigen vaardigheden te ontwikkelen”, zegt Schoenmakers.
Waarom wij als ouders zo snel ingrijpen
Dat ouders vaak te vroeg helpen, komt door liefde en beschermingsdrang. We willen pijn voorkomen, frustratie wegnemen of simpelweg dat iets sneller lukt. Soms speelt ook de angst mee dat een kind achterloopt. Maar die reflex om steeds te helpen, is niet altijd bevorderlijk. Een kind dat nooit een beetje mag wiebelen, leert minder goed corrigeren. En een dreumes die telkens wordt opgetild in plaats van zelf dat trapje te beklimmen, mist belangrijke oefenkansen. “Door vooral de omgeving veilig te maken, aan te moedigen en pas te helpen wanneer het echt nodig is, ontstaat er ruimte voor natuurlijke motorische groei.”
Wat kun je als ouder wél doen?
Minder helpen betekent niet dat je als ouder aan de zijlijn staat. Je kunt je kind prima helpen, maar net op een andere manier. De kinderfysiotherapeut geeft tips hoe je dat aanpakt:
1. Maak de omgeving veilig én uitdagend
Een veilige basis voorkomt dat je steeds hoeft in te grijpen. Denk aan zachte speelmatten of kleedjes voor jonge kinderen, lage klim- en klauterobjecten en meubels waaraan een kind zich veilig kan optrekken. Buiten helpen gras, zand en lage stapstenen om op een veilige manier te oefenen en ontdekken.
2. Geef ruimte voor experiment
Durf een paar tellen te wachten voordat je helpt. Is het echt gevaarlijk of ziet het er vooral spannend uit? Heel vaak blijkt het laatste het geval.
3. Moedig aan in plaats van te sturen
In plaats van precies voor te doen hoe iets moet, werkt het beter om je kind zelf te laten proberen, te vragen welke kant het op wil en het te blijven aanmoedigen. Zo houdt je kind de regie over zijn eigen bewegingen en leert het op zijn eigen tempo.
4. Observeer wat je kind al zelf kan
Kinderen laten heel duidelijk zien wanneer ze klaar zijn voor de volgende stap. Door goed te kijken, kun je passende uitdagingen bieden.
Wanneer wél helpen of ingrijpen?
‘Minder doen’ betekent niet dat een kind alles zelf moet uitzoeken. “Ondersteuning is wél belangrijk wanneer een situatie onveilig wordt, wanneer een kind gefrustreerd raakt en niet meer verder komt of wanneer een motorische vaardigheid nog te moeilijk is en een klein duwtje in de goede richting helpt”, zegt Schoenmakers. Er zijn volgens haar drie situaties waarin helpen wél essentieel is:
Onveiligheid: denk aan vallen van hoogte, scherpe randen, verkeer of water. Dit zijn situaties waarin risico’s groter zijn dan leerervaringen.
Overmatige frustratie: een beetje frustratie is leerzaam, maar aanhoudende frustratie blokkeert de ontwikkeling. Soms kan een kleine aanwijzing of geruststelling net genoeg zijn.
Een mini-steuntje om verder te kunnen: soms is een vaardigheid nét te moeilijk en heeft een kind een klein steuntje nodig om verder te komen. Denk aan een peuter die bijna de glijbaan af durft maar nog even een hand nodig heeft, een baby die wil zitten maar nog snel omvalt of een kind dat bijna kan fietsen en nog heel even vastgehouden wil worden. Met lichte en tijdelijke ondersteuning krijgt een kind precies genoeg hulp om daarna weer zelfstandig verder te oefenen.
Twijfel je? Vraag gerust hulp
Veel ouders vragen zich af of ze te veel of juist te weinig doen. Dat is heel normaal, benadrukt ze. "Dit kan je zelf doen, maar als je twijfelt, vraag dan gerust hulp bij het consultatiebureau of een kinderfysiotherapeut.”
Wil jij graag jouw verhaal over je bevalling, baby, vruchtbaarheidstraject of iets anders delen op BabyBytes? Dat kan via dit formulier. Wie weet staat jouw verhaal binnenkort (anoniem) op de site!
Demi Schoenmakers is moeder en online redacteur voor onder andere BabyBytes, Libelle en Women's Health. Met een scherp oog en een luisterend oor zoekt ze naar verhalen die de lezer prikkelen. Of het nu gaat om gezondheid, lifestyle of opvoeding; ze probeert haar artikelen op een toegankelijke en boeiende manier over te brengen.
Reageer op dit artikel
reacties (0)