Het bad vult zich langzaam met héél veel heet water en een paar flinke scheuten wasmiddel; want de ruikt de hele bovenverdieping naar bloemen. Beneden staat er op het vuur een pannetje te borrelen gevuld met wasverzachter; want dan ruikt mijn hele huis naar goud, parels en zoet. Als ik de trap af waggel neem ik steevast de leuningen mee met een fris geurend en wel desinfecterend doekje; want de geur van citroen fris maakt mij uitermate gelukkig. Om nog niet te spreken over het geluid van een simpele schuurspons tegen de tegeltjes in de badkamer in combinatie met het vrijkomen van vrolijk chemische odeuren. En als laatst, de stofzuiger, MIJN stofzuiger, die schat die het stof ritmisch opzuigt terwijl ik gelukzalig denk: 'weg stof, weg viezigheid, overal schoon.'
Ik ben rijp voor het gesticht. Het was onoverkomelijk, maar ik heb hulp nodig, ik lig `s avonds liever teder naast mijn poetsdoek dan naast mijn eigen man. Iedereen neemt het geloof ik voor lief, want dit zijn haar laatste loodjes, alsof ik terminaal ben en de wereld schoon wil achterlaten. Ik word gek van die drang: `schoon`. Met stipt staat hij op nummer één in het hormonencircus; nesteldrang. Ik zie elk kruimeltje, raar odeurtje, stofje, scheef kussentje, kreukeltje, barstje. Ik vind het echt vreselijk voor mijn twee mannen, het regime waar zei nu in moeten leven is de Tweede Wereldoorlog nabij. Het spijt mij liefjes, ik ben het niet.
En als ik na een drukke dag wasmiddel snuiven uitgeteld met mijn bekken in het plafond schoonmaakmiddelen lig te vergelijken en een Fransman de boerenkool laat mislukken, (echt; pap met harde brokken doordrenkt met lauw water) dan ben ik het helemaal beu. Ik wil mijn lichaam weer terug, ik wil weer dansen, ik wil mij weer sexy voelen, ik wil mij kunnen omdraaien in bed zonder bang te hoeven wezen dat het bed in twee zal breken. Ik wil geen ribben die voelen als rubber. Ik wil elke week kleren kopen en niet het gevoel hebben dat ik elke dag moet kamperen. Ik wil de spagaat kunnen doen zonder dat mijn binnenste eruit valt. Ik wil `s avonds een wijntje drinken, melk met honing is voor mietjes. Wat zeg ik? Ik kan `s avonds niet eens meer wat drinken of ik moet de helft van de nacht in een emmer plassen omdat mijn blaas ondertussen het formaat heeft van een knikkertje. Ik wil weer werken, in overleden mensen snijden, ze mooi maken, uitvaarten regelen, opbaren. Ik wil niet zelf het opgebaarde lijk zijn. Ik wil niet verliefd zijn op poetsdoekjes, ik wil niet iets eten en daarna een brandende keel en heel veel Rennies. Ik wil op de fiets niet ingehaald worden door een oma en haar scootmobiel.
Maar ach, gelukkig kan ik nog heel goed relativeren. Want als ik `s ochtends wakker word en denk aan mijn eerste sopje met wasmiddel dan raak ik lichtelijk euforisch. Zie je? Het gaat hartstikke goed hier.
Ik sleep de buik en de mooie inhoud nog wel heel eventjes voort, ondanks alle makken, uitstekende lieve voetjes en hormonale schommelingen. Wie ben jij toch lieve liefdesbaby? Ik wil je uitpakken. Je broer vergeleek je met een kinderei die je heel lang moet bewaren.
Een kinderei, net zo klein als mijn wereld nu. Gevuld en alleen in afwachting van jou; nog twee keer tien dagen en ik zal eindelijk na al die maanden weten hoe mooi jij er uit zal zien. Een verassing was je niet, een verlangen ben je wel.
En oh, lieve baby in het kinderei, jouw geur, daar kan echt geen wasmiddel tegen op.
reacties (0)